Ontwikkeling van hoogveen op bemeste veengronden

 

In de toplaag van de bodem van voormalige landbouwgronden is als het gevolg van het agrarische gebruik meestal veel fosfaat aanwezig. Voor een bufferzone, die primair als doel heeft de hydrologie van het veenrestant te ondersteunen, hoeft dat op zich geen probleem te zijn. Wanneer het doel is een hoogveenvegetatie of gradiënten in voedselrijkdom tussen de hoogveenkern en de omgeving te ontwikkelen, zal men van de fosfaatvoorraad af willen. 

 

Wanneer in een rand- of bufferzones nog veenbodem aanwezig is, zal vanwege het hoge fosfaatbindende vermogen van veen het overgrote deel van het fosfaat geaccumuleerd zijn in de toplaag van de bodem (20 tot 30 cm diepte). Nadeel hiervan is dat in de toplaag de fosfaatconcentraties zeer hoog kunnen zijn en dat in combinatie met vernatting een sterke mobilisatie van fosfaat kan plaatsvinden. Een voordeel van ophoping van fosfaat in het veenpakket is dat met het plaggen van de veenbodem het overgrote deel van de fosfaatvoorraad verwijderd kan worden. Een risico van het afplaggen is echter dat de hydrologische omstandigheden ongunstiger kunnen worden door een toename van het zijdelingse waterverlies van het aangrenzende veen. Gedegen kennis van het lokale hydrologische systeem is noodzakelijk om deze afweging te kunnen maken.

 

Verschraling van fosfaatrijke bodems kan een alternatief zijn voor afplaggen. Maaien en afvoeren levert in veel gevallen voldoende resultaat op om bestaande (gewenste) vegetaties in stand te houden. Echter, bij landbouwgronden, die intensief zijn bemest, is deze vorm van beheer niet afdoende om de hoeveelheid fosfaat in de bodem snel te verlagen. Het kan vele jaren duren, bij sterk bemeste percelen vaak tot 200 jaar, voordat zoveel nutriënten zijn verwijderd dat er sprake is van een voedselarme bodem en schralere natuurtypen kunnen ontwikkelen. Uitmijnen kan dan een goede aanpak zijn. Dit is een versterkte verschraling door middel van oogst van gewassen, waarvan de productie op peil wordt gehouden door middel van aanvullende bemesting opdat de afvoer van het doelnutriënt (fosfor) maximaal is. Bijvoorbeeld Grasklaver kan hiervoor ingezet worden, maar teelt van bijvoorbeeld Riet, Lisdodde, Azolla of Wilg (paludicultuur) kan in natte omstandigheden van bufferzones wellicht succesvol worden toegepast als tijdelijke maatregel.

 

Onbemeste percelen: moeten hiervan geïsoleerd worden, waarna lokale maatregelen genomen worden om de hydrologie te herstellen.