Beheer van hoogveen

 

In Nederland komen goed functionerende hoogvenen, die zichzelf in stand kunnen houden, niet meer voor. Ook is er geen sprake meer van gebieden waar geen aantasting van het landschap heeft plaatsgevonden en volstaan zou kunnen worden met regulier beheer, om verruiging door berken of vergrassing als gevolg van verhoogde stikstofdepositie tegen te gaan. Alle huidige hoogveenrestanten behoeven eerst herstelmaatregelen, voordat regulier beheer of het afbouwen van beheer aan de orde zijn. 


Hoogvenen en natuurbeleid

 

Nederland heeft een internationale verplichting voor uitbreiding en kwaliteitsverbetering van het hoogveenlandschap. De verschijningsvorm van hoogveen in Nederland is bijzonder: het betreft het zogenoemde lenshoogveen, dat beperkt is tot de Noordwest-Europese laagvlakte. Dit type hoogveen is in de laatste eeuwen enorm achteruitgegaan. Nederland is internationaal gezien van groot belang, omdat van dit type nog relatief veel restanten in Nederland voorkomen

 

De belangrijkste opgave bij de resten van hoogveenlandschappen betreft uitbreiding van de actieve kern en in het bijzonder het ontwikkelen van overgangszones tussen deze kern en het omliggende landschap. Deze overgangen zijn zowel noodzakelijk voor de instandhouding van het hoogveen zelf als voor diersoorten die gebonden zijn aan hoogveensystemen.

 

Voor alle hoogvenen geldt dat ze zeer afhankelijk zijn van een goede hydrologische situatie, zowel in de kern van het gebied als in de overgangszones. Voor de beoogde herstel en kwaliteitsverbetering van de resten hoogveenlandschap is het dan ook een essentiële randvoorwaarde dat de hydrologie (zowel intern als extern) op orde komt.

 

Onderstaande tekst is gebaseerd op het Natura 2000 doelendocument.

 


Hoogvenen in Natura 2000

 

Het Natura 2000 landschap Hoogvenen omvat in Nederland 12 gebieden. Zeven gebieden daarvan worden gerekend tot de resten van veel grotere hoogveenlandschappen, die bestonden uit complexen van meerdere hoogveen'koepels'. De andere vijf, die als een parelsnoer langs de grens met Duitsland liggen, zijn komvenen in dekzandlandschap. Daarnaast zijn er nog de hoogveenvennen of heideveentjes en ook hellingveentjes, waarin kleinere kerntjes van hoogveen voorkomen. 

 

 

 

Ligging van de 12 hoogveengebieden die als Natura 2000 gebied zijn aangewezen, met hun Natura 2000 gebiedsnummers (Bron: Natura 2000 doelendocument):

23: Fochteloërveen

24: Witterveld

33: Bargerveen

40: Engbertsdijksvenen

43: Wierdenseveld

53: Haaksbergerveen

54: Witte Veen

55: Aamsveen

61: Korenburgerveen

64: Wooldse Veen

139: Deurnsche en Mariapeel

140: Groote Peel


 

 

Belangrijke Natura 2000-habitattypen die in de grotere hoogveenrestanten voorkomen zijn: Actief hoogveen (*H7110_A) en Herstellend hoogveen (H7120) en daarnaast Hoogveenbossen (*H91D0), vochtige heiden (H4010_A), zure vennen (H3160) en in een enkel geval blauwgraslanden (H6410) of heischrale graslanden op veen (H6230). In de kernen, maar vooral in de randen en bijbehorende lagg-zones van hoogvenen komen ook veel diersoorten van de Vogel- en Habitatrichtlijn voor van relatief voedselarme wateren en open vochtige biotopen, zoals kamsalamander (H1166), grauwe klauwier (A338) geoorde fuut (A008), porseleinhoen (A119), watersnip (A153) en paapje (A275). Daarnaast zijn hoogvenen voor niet-broedvogels vooral van belang als slaapplaatsen voor taiga- en toendrarietganzen (beide A039) en als pleisterplaatsen voor kraanvogels (A127).

 

Kernopgaven

Voor het Natura 2000 landschap Hoogvenen zijn zeven kernopgaven geformuleerd, vier voor de resten van het hoogveenlandschap (de grote venen) en drie voor de komvenen in het dekzandlandschap. Aan de meeste grote venen is een combinatie van twee kernopgaven toegekend: het initiëren van hoogveenvorming (kernopgave 7.02) in combinatie met uitbreiding van de actieve kern (kernopgave 7.01) of van overgangszones in grote venen (kernopgave 7.03)

 

Aan de Groote Peel en Wierdense Veld is alleen kernopgave 7.02 (initiëren hoogveenvorming toegekend). De kernopgave 7.01 uitbreiding van de actieve kern hoogveen komt slechts voor bij drie van de zes resten hoogveenlandschap, dit zijn Fochteloërveen, Witterveld en Bargerveen. De opgave om dit te kunnen realiseren betreft mede de verdere ontwikkeling van de randzones (kernopgave 7.03) van het actieve hoogveen. Aan het gebied Engbertsdijkvenen en Deurnsche Peel & Maria Peel is eveneens kernopgave 7.03 overgangszone grote venen toegekend. 

 

Duurzame instandhouding van de hoogvenen is geen eenvoudige opgave. Maatregelen om een meer gunstige waterhuishouding te bereiken zijn nodig. Voor de kernopgave overgangszones grote venen, 7.03 is bij Fochteloërveen een sense of urgency voor beheer toegekend. Punt van aandacht hier is dat bij vernatting van het gebied geschikt leefgebied hersteld moet worden. Voor het Bargerveen is een sense of urgency met betrekking tot watercondities toegekend. Met een voorstel voor herbegrenzing wordt een deel van de waterproblematiek opgelost. Punt van aandacht voor dit gebied vormen de ontwikkelingen op Duits grondgebied. Voor twee komhoogvenen is een sense of urgency in relatie met herstel van watercondities toegekend. Het betreft het gebied Buurserzand & Haaksbergerveen voor kernopgave 7.05 herstel actief hoogveen en het Korenburgerveen voor de kernopgave 7.07 inbedding in het landschap. De kernopgave 7.04 bovenveengraslanden is specifiek voor het Bargerveen. Het betreft de instandhouding van heischrale graslanden op veen.

 

Gebiedsdoelen op hoofdlijnen

Voor het landschap hoogvenen zijn de volgende gebiedsdoelen geformuleerd:

Voor de actieve hoogvenen (hoogveenlandschap) (*H7110_A) is altijd een uitbreiding van zowel oppervlakte als kwaliteit aangegeven. Voor herstellende hoogvenen (H7120) is voor de gebieden Fochteloërveen en Engbertsdijksvenen uitbreiding van oppervlakte geformuleerd. Bij dit habitattype geldt in alle gebieden ook verbetering van de kwaliteit. Nederland is belangrijk voor de habitattypen blauwgraslanden (H6410) en zure vennen (H31 60). De doelen voor deze habitattypen zijn, met uitzondering van het gebied Witte Veen geformuleerd in termen van verbetering kwaliteit.

 

Voor de habitattypen hoogveenbossen (*H91D0), vochtige heiden (H4010) en droge heiden (H4030) is in de meeste situaties gekozen voor een behoudsdoelstelling. Voor de kamsalamander (H11 66) is, voor nagenoeg alle gebieden waar de soort voorkomt, als doel behoud kwaliteit leefgebied voor behoud populatie geformuleerd.

Bij de meeste broedvogelsoorten waarvoor hoogveengebieden zijn aangemeld geldt als doelstelling behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie (dodaars (A004), geoorde fuut (A008), roodborsttapuit (A276)). Grauwe klauwier (A33 8) (Bargerveen) en paapje (A275) (Fochteloërveen en Bargerveen) hebben echter gezien de huidige staat van instandhouding uitbreiding omvang en/of verbetering leefgebied voor uitbreiding populatie nodig. Blauwe kiekendief (A082) en velduil (A222) zijn inmiddels zo zeldzaam geworden in de hoogveengebieden dat zelfs een behoudsdoelstelling mogelijk niet realistisch is. De kraanvogel (A127) heeft zich pas zeer recent gevestigd, voor deze broedvogel zijn vooralsnog geen instandhoudingsdoelen geformuleerd. Voor de niet-broedvogels zijn doelen in termen van behoud geformuleerd.