Hoe een hoogveen herstellen?

 

Het herstelbeheer van hoogveenrestanten is erop gericht weer robuuste en levende hoogveensystemen te laten ontwikkelen, met waar mogelijk soortenrijke overgangen naar het omringende landschap. Het is belangrijk om de ruimtelijke samenhang in hoogvenen - en hoe die zich in de loop van de tijd bij verdere hoogveenregeneratie ontwikkelt - goed in het oog te houden. Een samenhangend, min of meer zelfstandig en robuust hoogveenlandschap is noodzakelijk om op termijn een systeem te bereiken, waar de terreinbeheerder veel minder intensief hoeft in te grijpen dan nu en in de voorgaande halve eeuw.

 

Het is helaas niet mogelijk om de hoogveenlandschappen van vroeger compleet te herstellen, met al hun variatie en soortensamenstelling. Er is immers sprake van belangrijke en grotendeels onomkeerbare veranderingen, zoals aantasting van de regionale waterhuishouding, verandering in de kwaliteit van regenwater (met name door toename van stikstof), grootschalige vervening van de omgeving en de enorme verdichting van het landschap. Dit maakt dat steeds zorgvuldig moet worden nagedacht welke doelen realistisch zijn en welke maatregelen prioriteit moeten hebben bij ontwikkeling van een ‘modern hoogveen’, dat ook nog eens tegen een stootje kan, bijvoorbeeld door een droge zomer. Het traject van hoogveenherstel zal uiteindelijk moeten leiden tot een situatie waarin de zelfregulering weer zoveel mogelijk functioneert.

 

Welke maatregelen zijn nodig en mogelijk om hoogvenen te herstellen? Een eerste stap in het maken van een herstelstrategie is de analyse van de ligging van het gebied in het huidige landschap, de aantastingen en het huidige functioneren van het gebied: de zogenaamde Landschapsecologische systeemanalyse (LESA). In sommige delen is het wellicht voldoende om de verruiging met hoge grassen en opslag van struweel en bomen tegen te gaan, maar vaak zal er ook vernatting moeten plaatsvinden. Welke manier van vernatten het beste kan worden uitgevoerd, is afhankelijk van de hydrologie van het omliggende landschap en het type restveen, en kan zelfs binnen een hoogveenrestant tussen percelen verschillen.

 

Bij het formuleren van passende doelen en bijbehorende herstelstrategie is het belangrijk inzicht te hebben in: 

  1. de ontwikkeling en het functioneren van het oorspronkelijke veenlandschap in zijn landschapsecologische setting, 
  2. de verschillende aantastingen en het huidige functioneren van het landschap in relatie tot het voorkomen van planten- en diersoorten binnen het restant. 
  3. de mogelijkheden en beperkingen voor herstel op de verschillende schaalniveaus.

Herstel op welk schaalniveau?

 

Welke doelen voor hoogveenherstel realistisch zijn, is afhankelijk van de uitgangssituatie van een hoogveenrestant en de mogelijkheden en beperkingen van het gebied én zijn omgeving. Deze uitgangs- en omgevingscondities bepalen ook op welk ruimtelijk schaalniveau herstel mogelijk is en welke maatregelen daar dan voor nodig zijn. De ruimtelijke variatie en structuren in het hoogveenlandschap worden in de praktijk van het herstelbeheer vaak onderscheiden op drie verschillende schaalniveaus:

 

1. Microschaalniveau; de variatie in structuren binnen een hoogveenkern, bestaande uit veenmosbulten, slenken en poelen.

Op dit schaalniveau betreft herstel met name standplaatscondities voor hoogveensoorten of -gemeenschappen. Dit kan op kleine schaal gebeuren waar het veenoppervlak weer voldoende vernat kan worden voor het behoud of de vestiging van hoogveensoorten. Dit doel kan in delen van de veenrestanten bereikt worden met lokale maatregelen, maar voor herstel van standplaatscondities over grotere oppervlakten zijn vaak herstelmaatregelen in het grotere hydrologische systeem noodzakelijk, vooral gericht op een hoge stijghoogte van het grondwater onder het veenrestant.

 

2. Mesoschaal: het hoogveen zelf met kern en rand, maar zonder (de overgang naar) het omliggende landschap

Op dit schaalniveau vindt herstel van een levend hoogveensysteem plaats. Hierbij gaat het naast het behoud en herstel van populaties van kenmerkende planten- en diersoorten vooral om herstel van ecologische en hydrologische processen, zodat zich weer een actief veenvormend en zichzelf handhavend veensysteem kan vormen. De schaal waarop hierbij maatregelen moeten worden genomen, is meestal beduidend groter dan bij herstel op microschaal, hoewel voor beide in de meeste situaties maatregelen in het grotere hydrologische systeem noodzakelijk zijn.

 

3. Macroschaal: compleet hoogveenlandschap  met kern(en), randen, lagg en het omringende landschap

Op dit grootste schaaliveau is sprake van herstel van het hoogveenlandschap. In de oorspronkelijke Nederlandse hoogveenlandschappen was een veelheid aan gradiënten aanwezig: van voedselarm naar voedselrijker, van zuur naar enigszins gebufferd, van nat naar droog. Wanneer men gehele hoogveenlandschappen wenst te herstellen, betekent dit meestal een aanzienlijke vergroting van het bij de maatregelen te betrekken gebied. Het is duidelijk dat herstel van de uitgestrekte venen, zoals het vroegere Bourtangerveen of de Peel, niet mogelijk is op de oorspronkelijke landschapsschaal. Echter, in en om de restanten van deze uitgestrekte venen kan het nog wel mogelijk zijn onderdelen van het veenlandschap en daarbij horende gradiënten te behouden of te ontwikkelen die ook ecologisch functioneel zijn. Dit vergt uiteraard herstelmaatregelen in het grotere hydrologische systeem waar het hoogveenrestant deel van uitmaakt.

 

(Met wijzigingen overgenomen uit: Schouwenaars et al. 2002)

Door middel van de aanleg van compartimenten met kades en stuwen (foto boven) wordt getracht restveenpakketten nat te houden en goede omstandigheden voor de groei van veenmossen te creëren. Voor de ontwikkeling van een robuust hoogveen, dat zichzelf in stand kan houden, zijn vaak ook maatregelen rondom het restant nodig, zoals het dempen of verondiepen van sloten of de aanleg van hydrologische bufferzones (foto onder).